Fisherman’s Friend

Onlangs brachten mijn lief en ik een kleine week door op het Ile de Sein. Sein is een S-vormig strookje land voor de kust van Pointe du Raz aan de Bretonse westkust. In een uurtje loop je het autoloze eiland wel zo’n beetje rond en het scala aan te ondernemen activiteiten is beperkt. Op basis daarvan kwalificeerden wij het als een ideale vakantiebestemming. Een plek die ons tegen onszelf in bescherming neemt en waar er niks anders opzit dan te vertragen. Eat, walk, read, sleep, repeat. En zo geschiedde. 

Wie enige tijd op Sein spendeert, kan er niet anders dan met diep respect voor de lokale bevolking uit heden en verleden vertrekken. Generaties Sénans trotseerden de elementen om op dit vlakke, boomloze eiland een grotendeels autarkisch bestaan bij elkaar te schrapen. Het charmante plaatselijk museum blijkt hierover behoorlijk informatief. Je kent het genre wel: zo’n museum met een eclectische collectie van voorwerpen op het gebied van folklore, geschiedenis, archeologie en geologie, gepresenteerd met behulp van handgeschreven informatiebordjes. My favourite.

Vis, zeewier en wortels

Terwijl de mannen de verraderlijke wateren van de Mer d’Iroise bevisten, verzamelden de vrouwen zeewier en bewerkten zo ongeveer elke beschikbare vierkante meter land in een bewonderenswaardige poging tot zelfvoorzienende landbouw. De schrale bodem leende zich voor weinig meer dan de teelt van gerst, rogge en (later) aardappels. De opbrengsten waren karig. Zeewier (goémon) diende niet alleen als meststof, maar ook als brandstof én voedingsmiddel. Het sobere dieet van de Sénans bestond eeuwenlang uit schaal- en schelpdieren, (gedroogde) vis, dulse, en iets dat omschreven wordt als une espèce de galette de racines broyées, een koek van gebakken plantenwortels. Je snapt dat die mysterieuze koek mij mateloos fascineert, maar meer details heb ik helaas niet kunnen vinden. Na de graanoogst was er een paar maanden per jaar grof brood van huisgemalen gerst en rogge. Liefdadige giften vanaf het vaste land en de eetbare lading van schepen die schipbreuk geleden hadden brachten bij tijd en wijle iets meer variatie in het dieet. 

Ondertussen knabbelde, en knabbelt, de zee ongenadig aan het eiland. Bij elke storm gaat er door erosie land verloren. Herhaaldelijk – in 1638, 1756, 1821, 1830, 1868, 1896, 1919 – verdween Sein deels of geheel onder water. Meermaals klonk vanaf het vaste land ook de roep om het eiland permanent te evacueren. De Sénans weigerden resoluut, zelfs na epidemieën (pest, cholera) en de sardinecrisis van 1902-1913 bleven ze op hun plek. Ze beschermden zichzelf met dijken en borstweringen en legden windbrekende muurtjes van opgestapelde stenen aan rond hun piepkleine landbouwveldjes. Ook bedachten ze een stratenplan van nauwe stegen dat behoorlijk effectief is in het tegenhouden van wind en opstuivend zand. Toch beleven de eilandbewoners nog steeds angstige momenten, zeker nu de stormen elkaar door klimaatverandering steeds sneller opvolgen. Door de lage ligging (gemiddeld 1.5 meter boven zeeniveau) is de toekomst van Sein uiterst onzeker.

Uit de bronnen blijkt ook dat de gemeenschap hecht was en over het algemeen niet gediend van externe inmenging. De familienamen op het eiland bleven generatie op generatie gelijk. Alleen na de decimering van de bevolking door de pestuitbraak van 1601 zag men zich genoodzaakt om bruiden en bruidegommen uit Cap Sizun te ronselen om de eilandbevolking weer op peil te krijgen. Tot afschuw van bestuurders en prelaten van het vasteland hielden de Sénans lang vast aan hun voorchristelijke geloofspraktijken. Om die reden duldden ze ook geen priester op hun eiland. Boze tongen beweerden zelfs dat de bewoners opzettelijk schipbreuken veroorzaakten om zich toegang te verschaffen tot de ladingen van schepen. Daarom zou er verzet zijn geweest tegen de bouw van de eerste vuurtorens in de negentiende eeuw.

L’île de Sein est le quart de la France!

Het ware gloriemoment voor de Sénans kwam in juni 1940, toen de mannelijke bevolking massaal reageerde op de oproep van generaal de Gaulle om tegen de Duitsers te blijven vechten. In 4 vissersboten verlieten 114 mannen, waaronder matrozen, vissers en burgers, het eiland om zich bij het leger van De Gaulle in Londen te voegen. Daar vormden ze, uiteindelijk 130 man sterk, een duidelijk herkenbare groep te midden van de eerste 500 vrijwilligers. Bij het inspecteren van zijn troepen op 6 juli 1940 ontlokte dit De Gaulle de uitspraak: “L’île de Sein est donc le quart de la France!”. Het verhaal gaat dat hij echter wel even bij admiraal Émile Muselier moest navragen waar dat eiland eigenlijk lag. In de vijf oorlogsjaren kwam het draaiend houden van Sein grotendeels neer op de vrouwen die achterbleven. In 1946 kreeg Ile de Sein hoog bezoek van De Gaulle, die persoonlijk naar het eiland kwam om de eilandbewoners te feliciteren met hun onwrikbare patriottisme. Als dank noemde de gemeenschap een nogal miserabel hoekje van de haven naar de staatsman. Onlangs, op 18 juni 2024, bij het 84-jarig jubileum van de oproep van De Gaulle, trapte president Macron op Sein zijn verkiezingscampagne af. Met veel letterlijke en figuurlijke tegenwind.

L’Abri du Marin

De geschiedenis van Sein omvat nog een ander interessant verhaal, namelijk dat van het vroeg twintigste-eeuwse offensief om de zeeman te beschermen en verheffen. Het gebouw dat nu het museum herbergt, werd in 1906 gebouwd als Abri du Marin, een toevluchtsoord voor zeelieden op het vasteland. Hier konden vissers na hun lange, niet ongevaarlijke tochten op zee opwarmen, bijkomen, ontspannen en leren. De Abri du Marin op Île de Sein was een van de eerste van de in totaal elf abri’s die voor de Tweede Wereldoorlog in Bretagne hun deuren openden. Initiatiefnemer was de filantroop Jacques de Thézac (1862-1936). Als fervent zeiler was De Thézac diep geraakt door het wijdverspreide alcoholisme onder zeelieden. Het verbeteren van hun door de bank genomen slechte levensomstandigheden en gezondheid werd zijn levenswerk.

De Abri op Sein. Niet langer roze.

De Thézac’s abri’s, geïnspireerd op Britse sailor’s homes, boden een heilzaam alternatief voor de verlokkingen van de vele cafés in de haven. Alcohol, gokspelen en vrouwen werden actief uit de abri’s geweerd. In plaats daarvan wachtte de zeeman in deze altijd roze (!) geschilderde oases een warme niet-alcoholische drank, een voedzame maaltijd, een krant of boek en een spelletje kaarten of schaak. In veel abri’s waren ook slaapzalen aanwezig. Daarnaast werd er in de abri’s regelmatig voorlichting gegeven over hygiëne, gezondheid en veiligheid op zee. Bij dit soort gelegenheden waren soms ook gezinsleden welkom. Uit de bezoekersaantallen blijkt dat De Thézac duidelijk inspeelde op een bestaande behoefte. De Bretonse krant Ouest Éclair noteerde in 1920 dat de abri op Ile de Sein in het voorgaande jaar 11.188 bezoeken had geregistreerd.

Eucalyptusthee

Een treffende illustratie van De Thézac’s bedoelingen, was diens initiatief om kosteloos gedroogde eucalyptusbladeren aan vissers aan te bieden. In de late negentiende eeuw was ontdekt dat eucalyptus een heilzame werking had bij aandoeningen van de luchtwegen. Door hun werkzaamheden in weer en wind gingen juist vissers hieronder gebukt. Eucalyptusolie was niet voor niets een van de voornaamste bestanddelen van de Fisherman’s Friend die de Britse apotheker James Lofthouse in 1865 in Lancashire ontwikkelde. Overigens ging het in eerste instantie niet om pastilles, maar om een vloeibare siroop.

Volgens contemporaine bronnen konden eucalyptusbladeren op meerdere manieren en tegen verschillende kwalen worden ingezet. De geneeskundige raadsman bij ziekten en ongevallen: vraagbaak voor het huisgezin, op zeereizen, in de tropen enz uit 1896 somt op dat men de gedroogde en tot poeder gemalen bladeren als thee kon laten trekken of op wijn kon zetten. Het aftreksel werd vervolgens ook gebruikt voor ‘aromatische omslagen’. Uit verse, op spiritus, cognac of rum gezette bladeren kon een tinctuur worden bereid die theelepelsgewijs werd ingenomen bij ‘moeraskoorts’ (malaria). Of men liet astmalijders sigaretten roken van gedroogde bladeren. Tja.

Als alcoholbestrijder zette De Thézac in op een infusion van gedroogde eucalyptusbladeren. Deze bladeren kwamen vooral uit Algerije, waar de van oorsprong Australische eucalyptusboom op grote schaal was aangeplant. Ondanks de aanvankelijke scepsis van de beheerders serveerden de abri’s in de winter van 1904/05 voor het eerst eucalyptusthee. En wat bleek? Het experiment was boven verwachting succesvol. De bezoekers vonden de warme, sterk gesuikerde drank erg smakelijk, en de vraag nam toe. In de volgende winter konden bezoekers van de abri’s voor het eerst een portie bladeren voor eigen gebruik ophalen, met dank aan ‘genereuze donateurs’ uit Algerije en de Provence die – ondanks de stijgende prijs – vijfduizend kilo eucalyptusbladeren beschikbaar hadden gesteld. Toen bepaalde enthousiast geraakte vissers de bladeren vervolgens ook begonnen te roken, en anderen erop gingen kauwen, moest De Thézac ingrijpen. In de door hem jaarlijks uitgegeven zeemansalmanak waarschuwde hij tegen dergelijke ‘misbruiken’.

Een praktijk die zijn goedkeuring wel kon wegdragen was om – aan boord en aan de wal – eucalyptusbladeren toe te voegen aan de ‘cotriade’ (vissoep) waarmee vissers en hun gezinnen zich voedden. Dit gerecht ontleende zijn naam aan de pot waarin de soep gekookt werd, de kaoteriad in het Bretons. Cotriade werd traditioneel bereid uit godaille, dat wil zeggen: alle vissen, schelpdieren en schaaldieren die niet geliefd waren bij consumenten en dus geen aftrek vonden op de visveilingen. Na afloop van de veiling in de haven ging godaille als onderdeel van het loon in emmers met de vissers mee naar huis om daar in de kookpot te belanden. Naast vis en schelpdieren bevatte het gerecht eenvoudige (en gemakkelijk aan boord mee te nemen) groenten als ui, wortel en aardappel. Cotriade wordt vaak op dezelfde manier geserveerd als de (veel bekendere) bouillabaisse uit Marseille: eerst de soep, gevolgd door de schaal met vis, geserveerd met in water gekookte aardappelen, alles besprenkeld met een scheutje olie en azijn. Maar alles ineen kan ook prima.

Gezien mijn grotendeels plantaardige leefstijl houd ik het zelf bij de eucalyptusthee, waarvoor ik een paar blaadjes van de boom in mijn tuin pluk. Drink, maar geniet met mate, want de cineol in eucalyptusbladeren is in grote hoeveelheden giftig. Dat wist De Thézac vast nog niet…

Jacques de Thézac’s recept voor eucalyptusthee

1. Laat de bladeren ongeveer tien minuten koken in water, ongeveer zes tot tien bladeren per liter water. (De bladeren behouden twee of drie jaar hun heilzame eigenschappen.) Gooi de bladeren weg die eenmaal zijn gebruikt.

2. Vermijd ijzeren of gietijzeren pannen, omdat deze metalen de eucalyptus gedeeltelijk afbreken.

3. Voeg geen cognac, rum of enige alcohol toe, omdat dit alle voordelen van de eucalyptus tenietdoet en uw keel en maag alleen maar irriteert.

4. Vergeet niet dat deze eucalyptus thee des te beter voor u zal zijn als u hem royaal zoet en zeer heet drinkt.

5. Voeg op zee een beetje gecondenseerde melk (blikmelk) toe aan elke kop en u krijgt een zeer verkwikkende drank.

Cotriade met eucalyptus

1 kg gemengde goedkope vissoorten (makreel, wijting, sardines) | 500 g schelp- en/of schaaldieren (bijvoorbeeld mosselen, garnalen) | 4 middelgrote aardappelen, geschild en in stukken gesneden | 2 grote uien, gesnipperd | 2 preien, in ringen gesneden | 2 wortels, in plakjes gesneden | 4 teentjes knoflook, fijngehakt | 1 bouquet garni (peterselie, tijm, laurierblad) | 1 eucalyptusblad (te vervangen door een laurierblad) | 1 glas droge witte wijn | 2 liter visbouillon | zout en peper naar smaak | verse peterselie, fijngehakt (voor garnering) | citroen (voor serveren) | 2 eetlepels olijfolie

  1. Snijd de vis in grote stukken en zet apart. Was de mosselen grondig en verwijder eventuele baarden. Zet ook de garnalen apart.

  2. Verhit de olijfolie in een grote soeppan op middelhoog vuur. Voeg de uien, preien, wortels en knoflook toe en sauteer totdat de uien glazig zijn, ongeveer 5-7 minuten.

  3. Voeg de visbouillon, witte wijn, bouquet garni en eucalyptus- (of laurier)blad toe aan de pan. Breng het geheel aan de kook.

  4. Voeg de aardappelen toe aan de pan en laat ze koken tot ze bijna gaar zijn, ongeveer 10-15 minuten.

  5. Voeg soort voor soort de stukken vis toe, als eerste de soort met de langste garingstijd en als laatste de soort met de kortste. Laat de stukken vis zachtjes pocheren tot ze allemaal bijna gaar zijn, ongeveer 10 minuten. Voeg vervolgens de mosselen en garnalen toe en laat sudderen tot de mosselen openen en de garnalen roze worden, ongeveer 5 minuten.

  6. Verwijder het bouquet garni en laurierblad uit de pan. Breng op smaak met zout en peper.

  7. Schep de cotriade in kommen en garneer met verse peterselie. Serveer met citroen in kwarten en eventueel een stuk knapperig brood.

Heden ten dage zoek je op Sein tevergeefs naar een eenvoudige cotriade. Op de menukaarten prijken nu vooral dozijnen oesters, hele krabben en buitenissige kreeftenragoût. Ik vermoed dat wanneer de dagjesmensen en toeristen met de laatste zon vertrekken, en het eiland zich opmaakt voor de herfst- en winterstormen, er gewoon weer aardappels met vis op tafel komen.

Vorige
Vorige

Vlaai

Volgende
Volgende

Februari-feesten